We gingen kijken naar het tuinhuisje dat te koop stond. Een
oude vrouw en een nog oudere man waren op datzelfde idee gekomen. Ze stonden
met hun handen naast hun ogen naar binnen te loeren. Wij kwamen van achteren. Ik
fluisterde naar W die voorop liep dat hij even 'Hallo' moest zeggen.
De vrouw schrok zich wild.
De vrouw schrok zich wild.
We raakten aan de praat. Het was het slachtoffer-klaagtype.
Ik kan daar goed mee omgaan. Bij voorkeur klaag ik mee en dan heb ik toch een leuk gesprek terwijl
zij denken: wat een sympathieke, empatische vrouw is dat.
Terwijl ik naar ellende van huisjes en kou en hele nare buren luisterde, hoorde ik B en W op de achtergrond de slappe lach hebben. Toen ik de
klaagster even van me afgeschud had, fluisterde W in mijn oor dat ze een
tuinkabouter onder haar jas had verstopt. Ik werd daar erg vrolijk van. Zag het helemaal
voor me. De tuin stond vol met tuinkabouters. Ook vond ik de vader van de
klaagster op een kabouter lijken. W schrijft een boek over een tuinpark, en hij als hij op
het park is draait zijn fantasie op volle toeren.
Ik ging weer even naar haar toe zodat W en B rustig het
huisje en de tuin konden bekijken. De vrouw bleef maar met haar
armen over elkaar staan. W maakte stiekem foto's.
Toen we even op het bankje voor het huisje zaten en zij bij
ons op het terras kwamen, staan vroeg ik de vrouw of ze van tuinkabouters hield.
B schoot in de lach.
Ik: 'Die moet je wel allemaal weer afvoeren. Wat een
karwei.'
De vrouw reageerde niet.
Ik ging door.
Daar achter in de hoek is een kabouterbegraafplaats. Helemaal
vol met gebroken kabouters. Het is toch wat.'
Blijkbaar had ik de verkeerde snaar te pakken. De vrouw en haar vader gingen weg.
Blijkbaar had ik de verkeerde snaar te pakken. De vrouw en haar vader gingen weg.
B en W lagen dubbel vanwege de tuinkabouter. Onder
haar jas. Op zijn kop.
'Was het geen grap?'
Het was geen grap.
'Was het geen grap?'
Het was geen grap.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten