We liepen door de donkere steegjes van Deventer. Onvoorstelbaar dat die stad niet meer bekendheid geniet als 'The place to be'. Ik zag wel honderd huizen waarin ik zou willen wonen, tientallen cafés waar ik zou willen doorzakken en heel veel winkeltjes waar ik aparte spullen wilde kopen.
Een luidruchtige Amerikaanse haakte samen met een Italiaan bij ons aan. Eigenlijk alleen omdat ze dacht dat de Nederlandse vlag een Franse was, en W haar even fijntjes corrigeerde.
We kregen een lading feiten - en fictie - over ons heen waaronder we maar moeilijk rechtop konden blijven staan. Zij was designer, ze kende Wanders, ze kende Coppola, ze kende famous writers, Norman Mailer moesten we lezen, zijn zoon moesten we leren kennen - we konden bij haar logeren, ze woonde in New York, was verliefd op Berlijn, genoot van Rome, kortom: zij kende de wereld. Nee, zij was de wereld.
Ze sleepte ons mee naar hotel Huis Vermeer, want dat zou meer dan bijzonder zijn. Wij liepen braaf achter haar aan en werden ontvangen door de eigenaar die ons persoonlijk alle 11 kamers liet zien.
Het was een sprookje waarvan hij de sleutel had.
Aan de bar kregen we blauwgroene cocktails en verhalen over nachtelijke zorgen en vloerkleedpatronen die dan ontworpen werden, geschiedenissen van partners die gestorven waren, gordijnen die aan mannen herinnerden en kamers waar je je heel goed kon dooddrinken.
Af en toe keken W en ik elkaar aan. We dachten allebei op precies dezelfde momenten precies hetzelfde. Dat wordt schrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten